Geschreven door medewerkster hospice
Het is een zonnige zaterdagochtend en niet druk op het hospice. Ik open de agenda en lees wat er vandaag te doen staat. Kees, die deze week bij ons is komen wonen, blijkt een afspraak te hebben met Bart. Ik heb geen idee wie Bart is, maar ik trek (zonder na te denken) de conclusie dat hij naar Bart zal gaan. Ik klop aan, loop Kees zijn kamer op en begroet hem. Ik kijk hem aan; praten kan hij niet meer, want door de Parkinson is zijn stem weggevallen, maar onze ogen begroeten elkaar en hij knikt. Ik benoem tijdens de verzorging dat ik het zo fijn vind dat hij vandaag naar Bart gaat. Er komt een ongekende twinkeling in zijn ogen! Echte blijdschap, ik kan het voelen. Deze naam is niet zomaar van een voorbijganger, achter deze naam zit een man van betekenis.
Terwijl ik dit opmerk komt in mijn hoofd de vragenstroom op gang: "Hoe gaat Kees dan naar Bart toe?", "Hoe komt deze afspraak in onze agenda?", "Wie heeft dit geregeld en heeft diegene dan ook een taxi geregeld?", "Wie is Bart eigenlijk?", en "kan Kees daar alleen naartoe?" Ik voel hoe ik lichtelijk in paniek raak. Tja, deze persoon is blijkbaar belangrijk voor Kees en ik maak hem blij door te zeggen dat hij er heen mag, maar ja IS DAT OOK ZO?
Terug bij mijn collega vertel ik haar het verhaal en vraag of zij wel weet hoe deze afspraak in de agenda komt. We komen er niet uit.
Daarom bellen we naar de afdeling waar Kees vandaan komt. Daar blijkt dat Kees vroeger altijd naar Bart ging, een man uit de wijk. Niemand kent deze man op de afdeling, maar Kees kwam er al maanden niet meer, omdat hij te ziek was om naar hem toe te gaan. Ik krijg wel een telefoonnummer van Bart om hem te kunnen bellen. Ik overleg met mijn collega en we besluiten dat het mogelijk is om zelf naar Udenhout te rijden.
Kees zit aan tafel. Ik leg hem uit dat ik wel eerst naar Bart moet bellen of het uitkomt dat we langskomen. Kees steekt zijn duim op, maar ik voel zijn terughoudendheid. Ik neem de telefoon en bel. Aan de andere kant van de lijn hoor ik een krakende stem. Ik kan niet veel verstaan wat de man aan de andere kant van de lijn zegt. Als ik vraag of ik Bart aan de lijn heb, wordt dit wel hees en moeizaam bevestigd. Ik leg uit dat ik langs zou willen komen met Kees en daarna wordt het stil aan de andere kant, een ongemakkelijke stilte. Ik twijfel: heb ik hier wel goed aan gedaan? Wat voor verwachting hebben beide heren en in welk wespennest heb ik me gestoken? Heeft deze man ook een beperking en kan ik er zomaar langs gaan? Ondertussen voel ik de ogen van Kees op me rusten: hij kijkt me onderzoekend aan probeert me te lezen. Ik ben te lezen, want de onrust giert door mijn lijf.
Ik open het gesprek nog eens: “ik zou u dus willen vragen of ik samen met Kees op bezoek mag komen.” De stem aan de andere kant komt langzaam op gang. Ik hoor Bart zeggen: "maar dat kan helemaal niet meer want Kees is ziek, ik heb hem al lang niet meer gezien en hij kan ook niet meer spreken". Navenant er meer taal gesproken wordt lijkt de stem meer vorm te krijgen, warm te draaien. Ik bevestig dat dit klopt, maar dat ik als medewerker van het hospice vandaag in de gelegenheid ben om mee te komen. Er komt een goedkeuring van de andere kant van de lijn en ik spreek af dat ik meteen kom. Kees kijkt me aan... met een glimlach. Hij heeft het gevolgd, maar wacht op de woordelijke bevestiging. Als ik zeg dat we gaan, steekt hij die duim nog eens op en maakt aanstalten om te gaan.
Bart blijkt in het bejaardenhuis van Udenhout te wonen. Binnen wordt Kees door verschillende bewoners herkend en aangesproken. Ik hoor in de gang een stem die roept: "Hé Kees, goade gij op bezoek bij Bart? Doet-um de groeten!". Kees reageert op mensen door te knikken, maar loopt verder de gang door achter zijn rollator.
Het is duidelijk: hij weet waar hij moet zijn!
De deur is open op een kier. Ik klop. Dezelfde krakerige stem die ik hoorde vanuit de telefoon roept: "Kom maar binnen!". Ik open de deur en een kleine oude man kijkt ons aan. Ik houd de deur open voor Kees. In mijn buik voel ik het kriebelen, mijn hoofd kan maar één ding bedenken "Wow, dat ik hier bij mag zijn!". Ik kijk en sta aan de grond genageld. Kees loopt op Bart af en geeft hem een hand. Beide heren kijken elkaar aan. "Och Kees toch, dè ik jou nog ooit zou zien had ik nie gedocht." Kees knikt en kijkt terug. Bart gaat verder met krakende stem: "wè zèede toch afgevallen.". Weer knikt Kees "Goh menneke toch, go màr zitten". Ik schuif een stoel bij waarop Kees kan gaan zitten. Ik geeft Bart een hand en krijg een dankbare glimlach van hem als ik me voorstel.
Bart vertelt me dat hij over enkele maanden 100 wordt, maar niet weet of hij dat zal redden. Hij is ook ziek en had niet gedacht dat hij Kees ooit nog zou zien. Kees kwam al vele jaren bij hem: hij is ooit achter het erf opgelopen op zaterdag, ze hebben koffie gedronken en de vriendschap die zo ontstond is nooit meer weggegaan. Kees heeft een beperking, maar dat is nooit een probleem geweest. Kees luistert en stemt knikkend toe. Een stralende glimlach op zijn gezicht, als ik het in één woord mag omschrijven zou ik het "intens geluk" willen noemen.
Dankbaarheid en jarenlange vriendschap tussen beide heren vult deze kamer, het is te voelen!
Na een kwartier zie ik aan Kees dat hij moe is. We moeten nog een rit terug maken, dus ik vraag aan Kees of het goed is dat we gaan, hij knikt. Als ik aanbied om een foto te maken vinden beide heren dat prima, met de belofte dat ik deze zal afdrukken en zal opsturen. Na de foto is het moment daar.
Ik kijk naar Kees en help zijn jas weer aan te doen. Kees loopt naar Bart en geeft hem een hand en houdt hem langer vast dan gewoonlijk. Bart legt zijn andere hand op die van Kees en ik hoor hem zeggen: "Wij gaan elkaar nooit meer zien jongen, hou je taai!". Kees glimlacht en knikt... Het is goed. Ik begroet Bart en beloof hem nogmaals de foto toe te sturen. Ik open de deur en bij het sluiten kijken de mannen elkaar nog één keer aan. Ik voel een siddering door mijn lijf! Ik lijk er meer last te hebben dan de heren. Er hangt een rustige sfeer, een gevoel dat het goed is.
Samen met Kees een briefje geschreven, de foto bijgevoegd en opgestuurd. De foto van hen beiden heeft tot het laatst bij Kees in zijn “belangrijke kistje” gezeten. Fijn om zo'n herinnering mee te mogen maken en er zelfs deel van te zijn geweest. Zo neemt iedereen afscheid op zijn eigen bijzondere wijze: zonder taal, maar met een ongekende woordenschat, waarbij een manier van knikken en kijken ontiegelijk veel verschillende betekenissen kan hebben.